![]() |
Impara Lingue Online! |
![]() |
|
![]() |
|
| ||||
schrijven
| ||||
Hij schreef een brief.
| ||||
En zij schreef een kaart.
| ||||
lezen
| ||||
Hij las een tijdschrift.
| ||||
En zij las een boek.
| ||||
nemen
| ||||
Hij nam een sigaret.
| ||||
Zij nam een stuk chocola.
| ||||
Hij was ontrouw, maar zij was trouw.
| ||||
Hij was lui, maar zij was ijverig.
| ||||
Hij was arm, maar zij was rijk.
| ||||
Hij had geen geld, maar schulden.
| ||||
Hij had geen geluk, maar pech.
| ||||
Hij had geen succes, maar tegenslag.
| ||||
Hij was niet tevreden, maar ontevreden.
| ||||
Hij was niet gelukkig, maar ongelukkig.
| ||||
Hij was niet sympathiek, maar onsympathiek.
| ||||